Henri Max Corwin in de jaren twintig
Henri Max Corwin in de jaren twintig Foto:

H.M. Cohen, die zich later Corwin noemde

H,M. Cohen, fabrikant, talentvol verzamelaar en een verdienstelijk amateurhistoricus, stamt uit een oud Oldenzaals geslacht. Reeds in 1700 was er een Cohen in de Boeskoolstad. Volgens een mededeling van wijlen B.H. Hommen, secretaris der gemeente Oldenzaal, was er een Joodse handelaar Daniël lsak, wiens familienaam vanaf 1813 Cohen luidde. In 1860 stond H.M. Cohen reeds als fabrikant van jutezakken geboekt. In 1881 had de firma 21 getouwen. In 1884 brandde de fabriek af en in 1885 herrees ze, door stoom gedreven. De jute, en linnenweverij is in 1898 grotendeels verbrand.

In 1881 waren er 20 arbeiders werkzaam. In 1889 zo’n 90 en rond de eeuwwisseling al honderd. Gewerkt werd er toen in Oldenzaal van 7 uur ’s morgens tot 7 uur ’s avonds, met twee keer één kwartier pauze en rust tussen 12 uur en 13.15 uur. Zaterdags werd er doorgewerkt tot 4 uur in de middag. De heer W. Cohen (vader van H.M. Corwin) woonde in de Deurningerstraat, vlak voor de bocht. Hij was niet gespeend van een bepaald soort humor. In zijn bedrijf had hij bijvoorbeeld een lompensorteerder, Teunke, die "Zoop as nen kettelbeuner”, aldus zijn collega’s. Zijn lichaam wilde nog wel eens traag reageren op prikkels vanuit zijn hersens en hij stond meestal daar waar het niet gewenst was. Dat gaf de heer W. Cohen aanleiding het volgende op te merken: "Dat keerlke steet mie aait in de weg, net as nen lanteernpaol. Meer hee gef nich zovol leoht!’’ Cohens zoon kon goed leren. Hij bezocht het gemeentelijk gymnasium te Hengelo en studeerde toen enkele jaren te Leiden. Maar wegens ziekte van zijn vader moest hij zijn studie afbreken en de zaak leiden. De Cohens fabriceerden van oudsher poetskatoen. Eerst aan de Prins Hendrikstraat, later ook in de Zuidwal. Dat gedeelte werd voor de oorlog bij de fabriek van de Fa. Molkenboer aangetrokken. En Cohen zette de productie voort in "het lomp’nfebriek” aan de Bentheimerstraat. Daar bewoonde H.M. Gorwin ook een villa, N.B. 21 (toentertijd nog Noord-Berghuizen). De poetskatoen ging vooral naar Indië, maar Twentse fabrikanten zoals Gelderman namen ook grote partijen af. "’n Ploddn ’nstoom”, zoals de poetskatoenfabriek oneerbiedig hoewel familiair genoemd werd, gaf ook vele arbeiders en arbeidsters werk die elders moeilijk aan de slag konden komen. Wat dat betrof voerde de heer Corwin een goed sociaal beleid. En het personeel werkte er graag. David Cohen, die in de villa "het Paradijs” woonde, achter Heininks Betske, en Maurits Cohen, wonend in het pand waar nu de heer J. Wellink een elektriciteitszaak heeft in de Grotestraat, waren ooms van H.M. Corwin. Zeer opvallend was het feit dat er om de haverklap brand uitbrak, zowel in de fabriek te Oldenzaal als in het bedrijf te Gronau. Lompenmateriaal broeit namelijk gauw. En op de meest onverwachte ogenblikken kon de vlam in de pan slaan.’

Intuïtie
Als eigenaar van een bedrijf in Duitsland in Schuttorf moest de fabrikant uiteraard vaak de grens over. Eens heeft hij op een wonderbaarlijke manier zijn vrijheid gered. Hij was namelijk al op Duits gebied, toen de intuïtie hem zei dat het mis zou gaan. Zonder zich te bedenken zette hij zijn auto in de achteruit, gaf gas en kwam weer op Nederlands gebied. Later bleek dat er een arrestatiebevel in Duitsland, gereed lag!

Een boeiend man
H.M. Corwin was een erudiet, al was hij dan niet afgestudeerd. Van vele zaken had hij verstand. Zo was hij deskundige op het gebied van postzegels (als bekend filatelist bezat hij een schat aan zegels). Verder verzamelde hij vele gegevens over joden, dook hij in archieven, speurde naar voorouders en hield hij lezingen. Veel van wat hij verzamelde schonk hij aan de Bibliotheca Rosenthaliana te Amsterdam, opdat het behouden zou blijven. Hoe intelligent hij ook was, toch hebben Oldenzaalse jongens hem wel eens te pakken gehad. Hij was bijvoorbeeld gek op duiven. Hadden schooljongens een mooi exemplaar, dan gingen ze ermee naar de heer Corwin. Die bekeek het dier, keurde en schatte, en als de partijen het over de prijs eens waren ging het dier bij de heer Corwin in het hok. Als hij dan naar binnen ging om geld te halen ging het deurtje van het hok open en vloog de postduif weer terug naar het oude nest. Zo heeft de heer Corwin; deze uitgeslapen zakenman, toch vele keren zijn eigen duif gekocht! Och, dat kon hem ook eigenlijk niet veel schelen en hij moest er hartelijk om lachen ook, als hij het hoorde. Want hij was vrijgevig, en liefdadigheidsinstellingen deden bijvoorbeeld nooit vergeefs een beroep op hem.

Hij overleefde de oorlog
Toen Duitse troepen in 1940 onze grens overschreden was hij op zijn hoede, ook al stond hij tussen het publiek schijnbaar geïnteresseerd en gefascineerd toe te kijken. In 1941 had hij zijn maatregelen getroffen. Wat hij echter niet kon voorzien was het volgende. Hij had een onderduikadres voor ‘n familielid georganiseerd. Die werd echter gearresteerd en sloeg door. Daarop werd de heer Corwin van huis opgehaald, hoewel hij nog een geldige verblijfsvergunning had. Hij ging op transport naar Westerbork. De Duitsers wisten echter niet dat hij in Drenthe de zaak verkend had. Zo had hij een onderduikadres gevonden bij Hoogeveen. En mocht hij het daar niet veilig genoeg vinden, dan kon hij bij de familie Lowijs in Nieuw-Balinge, bij Nieuweroord, terecht. Tijdens zijn verkenningstochten door Drenthe had hij ook bemerkt dat er een brug was opgeblazen bij Beel. Een noodbrug deed tijdelijk dienst en de trein moest daar langzaam rijden. Het toeval wilde dat één der bewakers naar het toilet moest toen ze de brug passeerden. De heer Corwin bedacht zich geen moment en sloeg de andere bewaker buiten westen. Na een sprong uit de trein bereikte hij zijn onderduikadres bij Hoogeveen. De illegaliteit zorgde voor een persoonsbewijs. De heer Corwin fietste veel, vaak ook van het ene onderduikadres naar het andere. Te lang op een plaats vond hij gevaarlijk en maakte hem onrustig. Hij was veel bij de familie Lowijs. Hij had daar niet meegedeeld dat hij een Israëliet was. En de familie zei ook niets, maakte zelfs geen toespeling daarop, hoewel ze door de illegalen voor- en ingelicht waren en de gehele achtergrond kenden. Dit om het risico te verminderen. Bij het gezin hoorden ook twee Joodse kinderen, wier haren gebleekt waren. De heer Corwin vond dat gevaarlijk en hij zei steeds: Kinderen, kom niet te veel buiten; jullie ogen verraden jullie. Zelf was hij zo voorzichtig, dat zelfs zijn echtgenote in Oldenzaal niet wist waar hij verbleef, hoewel hij wel doorlopend contact met haar onderhield. Toen de tanks van het Tweede Engelse leger de Boeskoolstad bevrijdden op 2 april 1945 stond hij lachend en zwaaiend tussen het publiek, dat hem blij herkende!